Degenen die begin jaren 2000 alert genoeg waren om het filmdiscours te volgen, herinneren zich misschien het pijnlijke keerpunt dat het medium had bereikt in termen van visuele effecten. Veel producties stapten af ​​van de groothandel in praktische effecten en leunden hard op CGI. Veel toeschouwers hadden een hekel aan de technologische verschuiving, omdat CGI-effecten plastisch en niet overtuigend leken te lijken. Hoewel Steven Spielberg CGI zorgvuldig en effectief zou hebben toegepast in zijn film ‘Jurassic Park’ uit 1993, bewezen meerdere films uit het begin van de jaren 2000 dat een overmatig gebruik van CGI voor werkelijk verschrikkelijke filmbeelden zorgde.

Een paar voorbeelden hiervan zijn ‘The Mummy Returns’ uit 2001, met een vreselijk uitziende CGI-versie van Dwayne Johnson, of ‘Star Wars: Episode II – Attack of the Clones’ uit 2002, met veel geanimeerde personages en digitale sets. Ook uitgebracht in 2002 was Sam Raimi’s “Spider-Man”, zelf, naar de bescheiden mening van deze schrijver, een middelmatige film met lichtgewicht CGI-gebaseerde superheldenactie waar criticus Roger Ebert een hekel aan had. “Spider-Man landt te licht terwijl hij over de daken springt”, schreef hij in zijn recensie, “en stuitert te veel terug als een stuiterende bal. Hij ziet eruit als een videogamefiguur, niet als iemand die een geweldige ervaring heeft.” In het begin van de jaren 2000 was er een groep boze filmnerds (en ik behoorde daar zeker toe) die de overdreven afhankelijkheid van Hollywood van CGI afkeurden en de voorkeur gaven aan praktische effecten.

Ebert interviewde Spielberg ooit, en de twee kregen de kans om te praten over de film ‘Minority Report’ uit 2002 van de regisseur, waar Ebert dol op was. Ebert mocht Spielberg ook grillen over de toenmalige moderne staat van visuele effecten, inclusief hoeveel filmmakers zich steeds verder verwijderden van praktische effecten. Spielberg gaf aan dat hij weliswaar altijd het liefst op praktische sets zou fotograferen, maar dat hij de CGI in “Spider-Man” eigenlijk best goed vond. Hij genoot vooral van de zinderende onwerkelijkheid van de film en van het feit dat deze er meer uitzag en aanvoelde als een kleurrijke fantasie.

Spider-Man, Star Wars en CGI in 2002

Ebert vertelde Spielberg dat hij veel boze berichten kreeg na de release van ‘Spider-Man’ en ‘Attack of the Clones’ van George Lucas, waarbij filmbezoekers hun vreselijke digitale beelden afkeurden. Spielberg maakte duidelijk dat hij niet geïnteresseerd was – althans nog niet – in het maken van volledig digitale achtergronden voor zijn live-action-acteurs. Hij hield eerder van praktische sets omdat acteurs dieper in hun personages konden wegzakken als ze echte, fysieke dingen hadden om mee te communiceren. In zijn eigen woorden:

“Ik hou echt van George’s ‘Star Wars: Episode II.’ Ik dacht dat het de meest succesvolle film van George was, maar ik denk niet dat ik ooit naar computergegenereerde decors zal gaan zoals hij, als je een decor in de 3D-wereld bouwt en acteurs die set betreden , ze worden gestimuleerd. Ze krijgen ideeën. Tom Cruise kreeg ideeën over hoe hij John Anderton (uit ‘Minority Report’) moest spelen, omdat we zijn huis bouwden met vier muren en een plafond dat allemaal echt was Ik heb ideeën over het gedrag van Anderton. Ik ben verdrietig over de dag waarop sets in cyberspace zullen bestaan ​​en niet in het echte leven.

Natuurlijk werd Spielberg uiteindelijk nieuwsgierig naar het maken van digitale films en maakte in 2011 ‘De avonturen van Kuifje’, een volledig geanimeerde film waarin realistische motion-capture voor de personages werd gebruikt. Hij hanteerde een vergelijkbare aanpak voor ‘The BFG’ uit 2016 en voor ‘Ready Player One’ uit 2018, waarvan de laatste handig zijn slechtste film is. Maar in 2002, toen CGI-technologie nog niet zo geavanceerd was, vond de regisseur dat het beter was om overmatig gebruik ervan te vermijden.

Spielberg hield van de onwerkelijkheid van Spider-Man

Spielberg hield echter eigenlijk van het ietwat onhandige uiterlijk van de CGI in Sam Raimi’s ‘Spider-Man’. Hij begreep dat “Spider-Man” zich afspeelde in een fantasiewereld en dat de beelden waren afgeleid van de kleurrijke panelen in een stripboek. Als zodanig was het passend als geanimeerde karakters niet zwaar of realistisch waren. Er zou een element van realisme moeten zijn, vond Spielberg, maar het is oké als je de naden een beetje kunt zien. Zoals hij aan Ebert uitlegde:

“Soms genoot ik in ‘Spider-Man’, wat ik best leuk vond, van de CGI-effecten waardoor het vliegen van Spider-Man op een stripboek leek en niet op de werkelijkheid. Het bracht me terug in alle Spider-Man-strips die ik las toen ik opgroeide Sam Raimi probeerde die komische kunstlook te krijgen, en wat daarvoor nodig is, is dat je de live-actiescènes met Tobey Maguire net zo veel op komische kunst laat lijken als de CGI-swing van Spider-Man om die waarden te krijgen om elkaar in het midden te ontmoeten.”

Hetzelfde zou je kunnen zeggen voor de soepele, onrealistische CGI in bijvoorbeeld ‘Harry Potter and the Sorcerer’s Stone’, dat in 2001 werd uitgebracht en zich ook in een fantasiewereld afspeelde. Het is oké als een centaur er glimmend en onwerkelijk uitziet, omdat het een magisch wezen is, ver verwijderd van de realiteit.

Een generatie later klinkt de houding van Spielberg ouderwets. De afgelopen vijftien jaar zijn de meeste grote effectgedreven blockbusters gefilmd op groene schermen, waarbij acteurs interactie hebben met tennisballen op stokken. Computeranimatie is uiteraard verbeterd, maar de overmatige afhankelijkheid van digitale effecten heeft alle nieuwe blikken wormen geopend, inclusief overbelaste VFX-artiesten en biedingsoorlogen. Maar dat is een verhaal voor een andere keer.