“The Thing” is het soort film dat decennia na de release kracht put uit zijn dubbelzinnigheid. Sommigen kijken naar de baanbrekende horrorklassieker van John Carpenter en zien een toespeling op de AIDS-crisis van de jaren ’80. Anderen zeggen dat het de inherente angst voor de Ander vertegenwoordigt. Het kan al deze dingen zijn – en meer als je hard genoeg nadenkt – aangezien ‘The Thing’ verrassend tijdloos blijft. Dat is gedeeltelijk te danken aan het thema waarop Carpenter zich gedurende de hele film concentreerde: het gaf dit verhaal niet alleen een duidelijke lijn, maar het hielp Carpenter ook om zijn hoofdrolspeler, Kurt Russell, te scoren.

Carpenter en Russell werkten twee keer samen voordat ze samenwerkten voor ‘The Thing’, maar de acteur had nog een beetje overtuigingskracht nodig voordat hij aan het project begon. Russell vertelde zijn vroege gesprekken met Carpenter in een retrospectief met GQ, en de pitch die hem uiteindelijk inspireerde om mee te doen aan de film.

“Ik zei: ‘Is het een monsterfilm of een horrorfilm? Wat is het?'” Russell herinnert zich dat hij aan Carpenter vroeg. Terwijl Carpenter “Who Goes There?” aan het aanpassen was – een novelle uit 1938 die al een keer eerder was verfilmd – moest de regisseur zijn versie onderscheiden van de anderen.

“Hij zei: ‘The Thing’ was dertig jaar geleden een film, maar dat doe ik niet”, vervolgde Russell. “‘Ik ben bezig met een film over paranoia.'”

‘We weten niet eens of we echt zijn’

Russell had blijkbaar niet veel overtuigingskracht nodig na die eerste pitch – en het is gemakkelijk te begrijpen waarom. Er is zoveel leuks aan ‘The Thing’, van de diepgewortelde wezenseffecten tot de meeslepende setting. Maar uiteindelijk gaat het om een ​​perfect geëvolueerd parasitair buitenaards wezen, een wezen dat de vorm kan aannemen van elk levend organisme, en het team van Amerikaanse onderzoekers dat worstelt om het te overleven.

In eerste instantie is het onmogelijk om te zeggen wie er door het Ding is geïnfecteerd, en onze helden worden langzaamaan overmand door achterdocht en alarm. Russells personage, RJ MacReady, voert een eenmansoorlog tegen The Thing, en tegen de tijd dat het stof is neergedaald, lijkt hij de enige overlevende. Dat wil zeggen, totdat Childs (Keith David), voorheen vermist, uit de wildernis tevoorschijn komt. Er is een grote kans dat hij het vermomde buitenaardse monster is, maar MacReady kan ook besmet zijn. Carpenter koos ervoor om zijn verhaal te eindigen met een gekmakende, nihilistische cliffhanger, maar volgens Russell had de regisseur echt moeite met dat einde:

“John was nooit tevreden met die laatste scène. Hij wilde niet… het publiek twee uur lang meenemen op een ritje en ze terugbrengen naar af… Uiteindelijk zei ik: ‘John, kijk, ik Ik weet dat je niet terug wilt naar af, maar dat is ongeveer wat het is.”

Dat zaadje van twijfel is precies wat ‘The Thing’ zo spectaculair maakt. De film is een non-stop oefening in paranoia, vooral op de laatste momenten. Zelfs Carpenter werd een beetje gek door het einde ervan, maar uiteindelijk bereikte hij wat hij van plan was te doen. Mensen praten veertig jaar later nog steeds over de film, dus het vasthouden aan die dubbelzinnigheid was zeker de juiste keuze.